Contact
contact
Locatie en route
route
zoek
Zoek in de site

in de media

blogs

Nieuws

Hevig te kwaad I - blog

Hevig te kwaad

Ruim zeven jaar geleden ben ik begonnen met de voorbereidingen van wat uiteindelijk zou uitgroeien tot Gedenkstenen Joods Apeldoorn. In die periode waren er drie gebeurtenissen in Apeldoorn die regelmatig naar voren kwamen.

Niet alleen de ontruiming van de Joods-psychiatrische instelling Het Apeldoornsche Bosch, maar ook de brandstichting in de synagoge aan de Paslaan is een bekend voorval. De derde gebeurtenis die ik regelmatig tegenkwam, was de vlucht in de dood van het echtpaar Wijler als ze horen dat hun twee dochters vanuit hun onderduikadres weggevoerd zijn. In de, nu nog beperkt, openbare archieven (Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging) staan in verschillende dossiers verklaringen opgetekend. Getuigenissen die in de eerste jaren na de oorlog zijn afgelegd en een beeld geven van de dood van het gezin Wijler.

Jacob Samuel Wijler (Lochem, 1894) trouwt in de herfst van 1917 met Elisabeth Rose Kolthoff (Almelo, 1887). Met hun dochter Martha Rose (Zierikzee, 1919) verhuist dit Joodse gezin naar Apeldoorn. Hier wordt dochter Rose Helene (Apeldoorn, 1922) geboren. Vanaf oktober 1933 woont het gezin aan de Frisolaan op nummer 13 (tegenwoordig Frisolaan 28). Jacob Samuel is docent Frans en biedt zich daarnaast via advertenties aan voor het geven van bijles. Elisabeth Rose zet zich in voor maatschappelijke projecten, bijvoorbeeld voor Joden die nazi-Duitsland ontvlucht zijn. De beide dochters willen graag onderwijzeres worden.

In het Nationaal Archief vond ik de getuigenis van Jan van Dalen (Assen, 1893), woonachtig aan Prinsenlaan 6, van beroep technisch hoofdambtenaar bij Rijkswaterstaat: “Ongeveer midden augustus 1942 vervoegde zich bij mij de heer Wijler, destijds leeraar aan het Gymnasium alhier, met het verzoek hem behulpzaam te zijn bij het zoeken naar een onderduikadres, daar hij zich als Jood moest melden om op transport te worden gesteld. Het is mij gelukt hem en zijn vrouw onderdak te brengen bij de familie E. J. van Dijk, Epe, C404. Hun beide dochters doken gelijktijdig onder bij den heer [Hendrik] Kieviet (Haarlemmermeer, 1875) aan de Boschweg alhier. Ik heb voor het echtpaar Wijler steeds gezorgd en onder andere geregeld contact onderhouden tussen hen en hun bij Kieviet ondergedoken dochters. Omstreeks begin januari 1943 is de verblijfplaats van de beide dochters Wijler verraden en zijn toen des nachts uit het huis van den heer Kieviet gehaald en op transport gesteld naar Arnhem-Westerbork-Polen.”

Het is niet met zekerheid vast te stellen maar het lijkt er op dat Jacob Samuel deze Jan van Dalen gekend heeft, maar hoe het contact voor deze dag in augustus 1942 is geweest, is onbekend.

Mevrouw Van Dijk, aanbieder van het onderduikadres voor het echtpaar Wijler verklaart: “Als verdachte van dit verraad werd destijds genoemd mevrouw Rubens, een Israëlitische, die ondergedoken was, naar ik meen bij een vroegere dienstbode van de heer Kieviet voornoemd, Maria [Beumer] geheten. De meisjes hebben daar één nacht moeten logeren toen de jonge heer Kieviet in het huwelijk trad om ze aan het oog der gasten te onttrekken, mevrouw Rubens wist toen de verblijfplaats van de meisjes. Bij haar eigen arrestatie zou zij, om zichzelf en haar zoontje te redden, de verblijfplaats der meisjes Wijler hebben verraden [zie het blog ‘Krankzinnig’]. De Rabbi sprak mij dit later tegen, maar hoe dit ook zij, naar dit verraad dient mijn inziens een onderzoek te worden ingesteld. Mocht mevrouw Rubens de daderes niet zijn, dan heb ik persoonlijk vermoedens op een ander, die ik voorlopig liever niet noem. Een broer van mevrouw Wijler is kort na de bevrijding bij mij geweest en heb ik ook ingelicht. Hopende dat de dader van dit laffe verraad, hetwelk waarschijnlijk de dood van een gehele familie van personen het leven heeft gekost, zal kunnen worden opgespoord en tot het geven van zo nodig meerdere inlichtingen gaarne bereid.”

De getuigenis van mevrouw Van Dijk maakt duidelijk dat het echtpaar Wijler op de hoogte was van het onderduikadres van hun dochters en dat Jan van Dalen zorg droeg voor de wekelijks bezorging van de brieven tussen de gezinsleden Wijler. De dochters wisten daarentegen het schuiladres van hun ouders niet. Het echtpaar Wijler, gescheiden van hun dochters, zit in Epe ondergedoken als het noodlot toeslaat. In januari 1943 ontvangen Jacob Samuel en Elisabeth Rose, zonder enige aankondiging, plotseling geen brieven meer van hun dochters. Mevrouw Van Dijk: “En de ouders kregen het hevig te kwaad. Mijn man probeerde ze echter te sussen, doch dit hielp niet.” In februari 1943 wordt door Jan van Dalen in het bijzijn van arts Johannes Vorster (Steenwijk, 1882) aan het echtpaar Wijler verteld dat hun dochters tijdens een razzia op de Bosweg 81 opgepakt zijn. Het blijkt dat meneer Van Dijk al wekenlang op de hoogte was van de arrestatie van de twee zussen. Hij had gezwegen in de hoop dat ze weer zouden opduiken. Mevrouw Van Dijk: “Wel drie weken lang hebben wij toen een vreeselijk tijd gehad, want het echtpaar Wijler was vreeselijk overstuur en soms leek het of ze krankzinnig waren. Alles moesten wij op slot houden, want ze spraken soms van zelfmoord en wij konden hen geen moment alleen laten. Doch na deze tijd waren zij plotseling veel kalmer en wij meenden dat zij het ergste te boven waren.”

De verklaring van meneer Van Dijk komt overeen met die van zijn vrouw: “De heer Van Dalen vermoedde verraad, doch hij kon mij toen nog niet zeggen hoe of wat. Op aanraden van den heer Van Dalen heb ik niets tegen het echtpaar Wijler en mijn vrouw gezegd. Doch toen na enige tijd de brieven van de meisjes uitbleven werden de heer en mevrouw Wijler vreeselijk ongerust. Eerst probeerde ik hen nog gerust te stellen, doch de toestand werd hopeloos en ten einde raad ging ik naar den heer Van Dalen en met deze naar den heer Vorster, arts te Apeldoorn. Deze twee personen zijn dienzelfde avond gekomen en hebben den heer en mevrouw Wijler op de hoogte gebracht.”

Het moet een onwerkelijke situatie geweest zijn: twee dochters opgepakt tijdens een razzia. Dat zij in de weken na dit vreselijke nieuws gesproken hebben over een vlucht in de dood, maakt duidelijk dat zij ook geen enkele hoop hadden dat hun dochters nog in leven zouden zijn. Ook het echtpaar Van Dijk moet deze weken als zeer stressvol hebben ervaren. Naast het risico dat het bieden van een onderduikadres geeft, zijn er duidelijk ernstige zorgen over de psychische toestand van het echtpaar Wijler. Het kan ze in deze situatie immers onberekenbaar maken.

Meneer Van Dijk schetst, net als zijn vrouw, het beeld dat het echtpaar na enkele heftige weken wat rustiger leek te worden: “Op 2 maart 1943 waren wij uitgenodigd op een zilveren bruiloft. Ik wilde niet meegaan, doch den heer en mevrouw Wijler drongen erg aan, zij beloofde zich rustig te houden en geen gekke dingen te doen. Ik moest volgens hun zeggen niet van de bruiloft wegblijven, om geen argwaan te wekken. Zij beloofden mij, en gaven zelfs hun hand er op, dat zij geen gekke dingen zouden doen en rustig thuis zouden blijven.”

Meneer Van Dijk verlaat rond 22.00 uur kort de bruiloft om te controleren of alles thuis goed is. Buiten oogt het rustig en om die reden besluit hij niet naar binnen te gaan. Hij vertelt later dat ze rond middernacht thuiskomen en op tafel enkele brieven zien liggen. Een is aan hen gericht, de twee andere brieven zijn voor Jan van Dalen. “Het briefje voor ons luidde: Lieve vrienden, die zo goed voor ons zijn geweest, als jullie thuiskomen zijn wij er niet meer. Het wordt ons te machtig, omdat onze kinderen ook weg zijn. U zult van ons geen hinder hebben. Niets kan jullie verraden, want wij hebben de wasnummers verwijderd. Wij hopen, dat jullie nooit spijt mogen hebben van de grote zorgen en roepen jullie een laatste vaarwel toe. Wij gaan van jullie huis het Noorden in en dan in het kanaal.’

Mevrouw Van Dijk: “In de brief stond iets in de trant van: Wij verdrinken ons Noordelijk van hier in het kanaal. Voor al het goede, wat jullie voor ons gedaan hebben danken wij jullie hartelijk. Verder lagen er geloof ik een paar brieven voor meneer van Dalen. Mijn man heeft nog langs het kanaal gelopen, doch vond niets meer. Tijdens de periode dat het echtpaar bij ons en de dochters in Apeldoorn waren, vertelden de ouders ons weleens, dat de meisjes geschreven hadden, dat zij het buitengewoon goed hadden bij den oude heer Kieviet. Ook diens huishoudster, een getrouwde vrouw [Maria Beumer] die daar overdag was, was heel goed voor hen. Deze huishoudster had in haar eigen woning ook een Jodin ondergedoken en ik meen dat deze Jodin Rubens genaamd was. Later bleek dat uit de brieven dat de schoondochter van den heer Kieviet niet zo aardig was voor de meisjes. De brieven die de meisjes toen stuurden waren lang niet zo opgewekt. Dit alles vernam ik van het echtpaar Wijler en ook lieten deze mij de brieven van de meisjes weleens lezen.”

Meneer Van Dijk bevestigt in zijn verklaring dat het huwelijk van de zoon van meneer Kieviet, woonachtig op het adres waar Martha Rose en Rose Helena ondergedoken zaten, de situatie stressvol maakte: “Het jonge paar ging bij den heer Kieviet inwonen en toen bleek al spoedig uit de brieven van de meisjes, dat de schoondochter niets met hen op had en de meisjes liever kwijt wilde. Dit alles heb ik natuurlijk uit monde van de heer en mevrouw Wijler en heb dat ook zelf gelezen. De heer en mevrouw Wijler hebben zich van het leven beroofd, omdat hun dochters opgepakt waren en zij wel wisten dat deze nimmer terug zouden komen. Ik ben nog langs het kanaal geloopen, doch vond niets. Dienzelfden morgen heb ik den heer Van Dalen met een en ander in kennis gesteld. Drie weken later hoorde ik, dat uit het kanaal in Heerde een lijk van een onbekend manspersoon was opgehaald. Van mijn broer, die het lijk had opgehaald, hoorde ik enkele bijzonderheden zooals de omschrijving van de kleeding, en ik begreep onmiddellijk dat dit het lijk van Wijler was. Mijn broer wist niet eens dat deze persoon bij mij ondergedoken was. Twee dagen later werd uit het kanaal dicht bij ons in de buurt het lijk van mevrouw Wijler opgehaald. Dit lijk heb ik gezien en heb dat herkend als te zijn mevrouw Wijler.”

Rachel Rubens-Meijerson, de Jodin die ondergedoken zat bij de huishoudster van het gezin Kieviet, getuigt: “Ik werd [na mijn arrestatie] naar Het Apeldoornsche Bosch overgebracht en na aldaar 12 dagen te zijn geweest kreeg ik de kans te ontvluchten. Ik ben toen naar eerdergenoemde agent [Mennink] zijn huis gegaan en ben vandaar via de familie Verkerk op een ander adres ondergedoken. Direct na mijn ontvluchting uit Het Apeldoornsche Bosch heb ik vanuit Amsterdam een brief geschreven aan juffrouw Beumer. Ik heb deze brief geschreven, omdat ik in bedoelde inrichting vernomen had, dat men er mij van beschuldigde de verblijfplaats van de beide meisjes Wijler aan [Jodenjager] Van den Berg of [Jodenjager] Hoek te hebben verraden1. In deze brief heb ik geschreven, dat ik vermoedde dat de jonge mevrouw Kieviet, de verblijfplaats verraden had. Hoewel ik van deze verdenking thans geheel teruggekomen ben, vermoedde ik dit destijds wegens de slechte verstandhouding tusschen mevrouw Kieviet en de beide meisjes Wijler. Het is absoluut onwaar dat ik tegen Van den Berg, Hoek of iemand anders de verblijfplaats van de meisjes Wijler genoemd heb.”

Het echtpaar Wijler ligt begraven op het Ereveld in Loenen.

1. Cornelis Willem van den Berg (Bleiswijk, 1916) en Marcelis Hoek (Poortugal, 1913)

Roeland Oudejans-Albers

Foto: RTV Hattem

terug naar overzicht
terug naar overzicht

Draai je telefoon
voor de beste beleving