Gezin Philips-de Jong
Maurits Meijer Philips (1908, Harderwijk) en zijn vader Jozeph (1875, Vorden) worden donderdag 7 januari 1943, laat op de avond, ingesloten, in twee aparte cellen. Vermoedelijk de volgende ochtend meldt Alida (1906-1943), de vrouw van Maurits Meijer, zich bij NSB-burgemeester Pont:
“Ik herinner mij dat, kort nadat ik als burgemeester van Apeldoorn was geïnstalleerd, ik bezoek kreeg van een Joodsche dame [Alida Philips-de Jong], die zich in den loop van het gesprek nogal heftig beklaagde over het optreden van den toenmalige politechef Meijer en enkele wachtmeesters uit het Apeldoornse politiecorps, die, toen op last van de Duitsche autoriteiten de Joodsche woningen, waaronder ook de woning van haar man, in beslag genomen waren, en daaruit voorwerpen ten zijne behoeve zouden hebben ontvreemd. De aanleiding van dit bezoek was of ik iets voor haar man of eventueel haar vader kon doen, daar zij bang was, dat die naar Duitschland afgevoerd zouden worden. Of het hier ging over de familie Philips weet ik niet meer.”
De burgemeester vervolgt: “Tijd om deze zaak nader te onderzoeken werd mij niet gelaten, want kort daarna vernam ik, dat het gezin waartoe die dame behoorde, was gearresteerd, en als ik het mij goed herinner naar Westerbork was afgevoerd. Ik herinner mij nog, dat ik mij destijds afvroeg of de politiechef Meijer, in deze wegvoering de hand kon hebben gehad.”
U leest hier het hele verhaal