Vluchten of blijven
Gastblog door Hanneke Oosterhof, auteur van Het Apeldoornsche Bosch, Joodse psychiatrische inrichting 1909-1943, uitgeverij De Voorstad, 1989.
“In mijn herinnering is het opgeslagen als een totale overrompeling”, vertelt hoofdverpleegster Elly van Creveld. “Het was al donker toen SS-Hauptsturmführer Ferdinand aus der Fünten met een aantal geüniformeerde mannen mijn paviljoen – een mannenpaviljoen – binnenkwam. Hij sommeerde ons om de zalen waar de patiënten lagen op slot te doen en ontnam ons zo elke gelegenheid om iets voor deze mensen te doen. Ik werd weggestuurd, maar bleef in de gang staan om te kijken hoe mijn patiënten werden weggehaald. Ik zei nog tegen Aus der Fünten: “Dit zijn geen psychiatrische patiënten, ze hebben enkel een slaapkuur.” Maar hij duwde mij weg. Ik kon helemaal niets doen. Vluchten kwam helemaal niet bij mij op. Daarvoor was het waarschijnlijk ook al te laat.”
Hoofdverpleegster Betty Nieweg was in de week van de ontruiming een paar dagen vrij en bracht die door bij haar ouders in Doetinchem. Haar vriend, die arts-psychiater was, waarschuwde haar dat ze niet naar de inrichting moest komen, maar ze vertelde hem en haar ouders dat ze toch terug zou gaan. Haar vader kocht truien voor haar en 10 pakjes Interna maandverband want die zou ze vast nodig hebben in een werkkamp. Ook kreeg ze honderd gulden mee. Bij de oprijlaan van Het Apeldoornsche Bosch hield dokter Querido haar tegen en zei: “Meid, ga onmiddellijk terug. De SS is hier.” Betty liep echter regelrecht naar haar paviljoen. In tegenstelling tot Elly werd zij binnengelaten in de zalen. Ze moest helpen de koffers van de patiënten – allemaal ‘zeer zieke’ vrouwen – in te pakken.
Agressieve patiënten kregen injecties toegediend. Zij en een aantal collega’s moesten zich bij het inladen van de patiënten in de vrachtwagens in een kring opstellen. Betty: “Wij stonden hand-in-hand met die moffen. Ik voel nog steeds die handen.” In de kring was een gat waardoor een patiënt liep. Achter haar sloot de kring zich weer, zodat zij niet kon ontsnappen. Over een soort kippenloopplank liepen ze een voor een de vrachtwagen in. Betty ziet nog steeds de lege zalen voor zich. “De bedden die overhoop lagen, de koffers schots en scheef in de gang. Die zijn helemaal niet meegenomen.”
Aus der Fünten liet Pauline Vomberg weten dat er vijftig personeelsleden mee moesten met het transport van de patiënten. Het personeel werd gevraagd om naar de eetzaal te komen. Verpleegster Nan van Creveld, een jongere zus van Elly, stak haar hand op omdat ze mee wilde gaan met de patiënten. Nan keek rond en vroeg zich af waar haar zus was? Ik zag Elly niet. Elly zat achterin de zaal en zag de opgestoken hand van Nan. Ze haastte zich om haar weg te duwen. Ze zei tegen Nan “Blijf hier, want we worden weggevoerd we gaan vast naar Polen.” Elly herinnert zich dat ze het opeens wist. “Ze behandelden mijn patiënten als oud vuil, niet als mensen. Ze zouden hen gaan vermoorden.” Nan memoreert dat ze te naïef was om daar aan te denken. Ze had een ‘christenvriend’ bij wie ze had kunnen onderduiken. Dat kwam niet in haar op. “Ik wilde bij de patiënten blijven.” “Maar Elly weerhield mij hiervan.”