David Falkenburg
In een aantal blogs geef ik u een kijkje achter de schermen van het Apeldoornse politiekorps in oorlogstijd. De politierapporten van Apeldoorn geven een beeld van de jaren veertig van de vorige eeuw.
Tussen de meldingen over de Jodenvervolging staan in de dagelijkse rapporten ook zaken van hele andere orde: boetes voor fietsers die hun stuur niet naar behoren vasthouden, burenruzies, gestolen honden en oplichtingszaken. Ook worden er zaken genoemd die vandaag de dag niet meer denkbaar zijn: mensen met geslachtsziekten moeten onder politiebegeleiding naar het ziekenhuis om zich te laten onderzoeken (waarschijnlijk om te voorkomen dat men om die reden de Arbeitsinsatz ontloopt).
In de politierapporten worden geregeld namen genoemd van Joden die in de Apeldoornse cellen worden opgesloten. Van enkele van hen weten we dat het ‘arrestanten’ zijn die ver buiten de regio zijn opgepakt. Een aantal ‘foute’ agenten van het Apeldoornse korps zijn immers ettelijke malen buiten hun normale werkgebied aan de slag. Helaas wordt niet in alle gevallen duidelijk waar de Joden zijn opgepakt. Soms wordt wel het adres van hun arrestatie en de naam van de huiseigenaar genoemd. Soms worden de Joden op straat aangehouden. Naast Apeldoornse Joden die in hun eigen woonplaats een onderduikadres hebben gevonden, zijn er ook mensen van buiten de provincie in Apeldoorn terechtgekomen. Vooral veel Amsterdammers zochten hun heil in de ondergrondse wereld van Apeldoorn.
In het geval van de Apeldoornse Mozes Falkenburg (Groningen, 1888) en zijn zoon David (Den Ham, 1925) is het een directe buur die een helpende hand biedt. In een naoorlogs onderzoek naar het functioneren van de Apeldoornse politie, specifiek gericht op antisemitische houding van politiechef Meijer, komt een situatie naar voren waarin een medewerker van de politie de arrestatie heeft verricht van vader en zoon Falkenburg. Deze meneer Pelk is als portier werkzaam op het politiebureau en heeft om die reden niet dezelfde bevoegdheid als een politieagent. Pelk zou Mozes Falkenburg en zijn zoon David eigenhandig op hun onderduikadres hebben gearresteerd. Het gezin Falkenburg woont tot aan hun deportatie aan de 1e Johannastraat op nummer 1. Het onderduikadres is schuin tegenover. Waar de vrouw van Mozes en hun andere kinderen verbleven is niet duidelijk geworden. Het heeft er echter alle schijn van dat zij gewoon in hun eigen woning verbleven.
Het lot van de hele familie Falkenburg is door de ontdekking beslecht: er is niets anders dan de dood die hen rest. Na doorgangskamp Westerbork volgt voor Mozes een enkele reis naar vernietigingskamp Auschwitz. David wordt als dwangarbeider ingezet in Blechhammer, maar als het Rode Leger te dichtbij komt volgt een dodenmars naar Gross-Rosen en vanuit daar een transport naar Buchenwald. David sterft nadat Buchenwald bevrijdt is. Zijn exacte plaats van overlijden is onbekend en zijn naam komt niet voor op de lijst van Joden die na de bevrijding van Buchenwald alsnog zijn bezweken. Mogelijk is hij kort voor de bevrijding van het concentratiekamp opnieuw met een dodenmars weggedreven. Deze dodenmarsen vanuit Buchenwald hadden verschillende bestemming, waarvan Theresienstadt, Dachau en Flossenburg de bekendste zijn. Het is nooit vast komen te staan waar David overleden is.
Roeland Oudejans-Albers