Contact
contact
Locatie en route
route
zoek
Zoek in de site

in de media

blogs

Nieuws

Gezin Durlacher - blog

Gezin Durlacher

Op 2 oktober 2022, tachtig jaar naar hun wegvoering, herdacht de familie Durlacher hun familie en diens huisvrienden. U leest hier de ingekorte toespraak, geschreven en voorgedragen door Jessica Durlacher.

Staringlaan 3 was het. In dit huis woonden vanaf begin 1941 mijn moeders man, onze vader, de grootvader van onze kinderen: Gerard Durlacher. Hier woonde hij met zijn ouders Arthur en Erna, zijn tante Ille en de twee vluchtelingen uit Wenen en Berlijn, de beroemde acteurs/schrijvers/zangers, eigenlijk: kleinkunstenaars Hans Fleischmann en Hermann Feiner. Ook zij hadden geen woning meer en waren als joden elke vorm van veiligheid en thuis kwijt geraakt na het bombardement op Rotterdam waarmee de capitulatie aan de nazi’s na vier dagen weerstand een feit was geworden. Gerard beschrijft hun kennismaking niet, maar ik vermoed dat Arthur en Erna Feiner en Fleischmann in Rotterdam hadden leren kennen door wederzijdse vrienden.

Arthur en Erna Durlacher vluchtten voor de Kristallnacht in 1937 uit het prachtige maar wrede Baden Baden waar de naziterreur toen snel en bloeddorstig de overhand had gekregen, en het antisemitisme in elke vezel van de samenleving was gedrongen. Ze waren op van de zenuwen en de stress, en de rouw om hun vertrek. Toch bevatten de passages van Gerard over de eerste jaren van het gezin in Rotterdam, beschrijvingen die duiden op een leven vol vaart en moed. Voor het bombardement steekt ook zorgeloosheid nog steeds de kop op, Arthur heeft levenslust, verantwoordelijkheidsgevoel, en discipline en hoe bang Erna ook voor hem moet zijn geweest, ook zij draagt bij aan hun levendige sociale leven. De muziek geven ze willens en wetens een grote rol in hun bestaan, de vleugel wordt vaak gebruikt, en Erna is een goede gastvrouw, ze bakt zalige taarten en speelt bovendien graag viool. Ze zorgen dat hun huis altijd vol mensen is. Met de schöne meubels en de vleugel uit Baden Baden, altijd met zorg onderhouden, boden ze de gasten een warm welkom. Er moet een goedgeorganiseerde Duitsjoodse infrastructuur zijn geweest, hoe anders zullen deze mensen elkaar allemaal zo snel hebben leren kennen? De vriendschap ontstond ergens tussen 1938 en 1939, vrij snel na aankomst van de vreemdelingen. Gerard beschrijft in Strepen aan de Hemel en Quarantaine hoe zich een druk sociaal en cultureel leven ontspon in hun muziekkamer. En dan is er in Rotterdam op een gegeven moment een gemeenschappelijk doel: Met Feiner en Fleischmann en nog een aantal vrienden zetten Arthur en Erna zich eind 1939 tot het uiterste in voor de organisatie en uitvoering van een grootse benefietavond voor 190 joodse vluchtelingen uit Duitsland die zes weken lang op de St. Louis over de oceaan hadden gezworven. Nederland had hen bij de gratie gods in Rotterdam aan land laten gaan maar gaf deze berooiden geen enkele steun. Die vluchtelingen, joodse ontwikkelde bemiddelde mensen die een groot deel van hun vermogen in hun vlucht naar Cuba hadden gestopt, waren eerst in een abattoir ondergebracht en later in het bouwvallige Holland Amerika hotel, thans het mooie hotel New York.

Tijdens het oefenen voor het benefietconcert om deze mensen te helpen, eerst chaotisch, gaandeweg steeds gedrevener, groeide de vriendschap tussen Arthur en Erna met de beroepsartiesten Hermann Feiner en Hans Fleischmann. Gerard noemde Fleischmann toen al oom Hans. Hij schrijft meer op hem gesteld te zijn dan op zijn echte bloedverwanten. Hans Fleischmann was geboren in 1892, kwam uit Wenen, was acteur, komiek, en hij zong een tijd als bariton in de Weense volksopera. Hans was in ’38 berooid en hongerig vanuit Wenen naar Rotterdam gekomen, waarschijnlijk geholpen door dezelfde mensen die ook Hermann Feiner uit Wenen hielpen vluchten, waar hij zich vestigde aan de Kruiskade en al snel werk vond in het Arena theater. Daar behoort Fleischmann binnen de kortste keren tot de inner circle van de Durlachers. Net als Hermann Feiner was hij gewend aan een druk leuk leven, plezier, erkenning, en een hoge levensstandaard, maar ziet kans om zonder klagen rond te komen van de schamele toelage van de Joodse Raad, al heeft hij tot 1940 hier en daar nog werk als acteur. In de Eerste Wereldoorlog had hij, net als Otto Frank, nog gediend als korporaal. Die militaire ervaring zou hem later, op momenten die ertoe deden, gezag verlenen in het gezin van mijn grootouders. Pas in Westerbork schijnt Hans aan Arthur en Erna te hebben verteld dat hij een legerpistool bij zich had gehad dat hij ten tijde van de arrestatie niet durfde gebruiken uit angst voor represailles… Na de oorlog zal tante Ille beweren dat haar zus Erna verliefd op Hans was, en stiekem een toekomst met hem zag als alles voorbij zou zijn en misschien zag Hans dat indertijd wel net zo...

We zouden hier niet staan als er zo’n toekomst was gekomen. En toch denk ik dat het goed is om op dit moment even aan Gerard, Arthur, Erna, Hans en Hermann te denken als aan mensen die destijds net als wij in het hier en nu leefden en aan de toekomst dachten. Arthur en Erna waren uiteindelijk eind jaren dertig en veertig van de vorige eeuw wat je nu een jong stel zou noemen met een opgroeiende zoon, in mei 1940 nog net geen twaalf jaar oud. Een gezin dat een grote stap moest nemen door weg te gaan van alles wat ze hun leven lang gekend hadden, uit Baden Baden, een onbekende toekomst tegemoet, in een nieuw land waar ze de taal niet machtig waren.

Toen ik Gerards boeken herlas realiseerde ik me ook van hoeveel familie ze afscheid moesten nemen, bijvoorbeeld in het boerse lieflijke Freistett, waar de oudooms en -tantes woonden en de halfbroers en halfzusters van Arthur en Benno: Albert, Hermine (tante Mina), Eduard, Nora, Julius: Gerards tantes en ooms, de smartelijkheid daarvan. Het zou een afscheid voor altijd zijn. Ook van die hele tak van de familie overleefde niemand de terreur, behalve Albert, omdat die in Zwitserland terecht kwam.

Die muziek… als je je bedenkt… Dat is niet zomaar een grapje, iets ontspannends, muziek is ook hard werken, discipline, toch doen ze het bij Arthur en Erna graag en veel. Het houdt misschien ook het oude leven overeind en wakker. Arthur studeerde ooit voor musicus, wat hij opgaf om de meubelzaak te kunnen helpen voortzetten, maar zijn ambities raakten nooit helemaal gedoofd. Ik stel me voor dat hij gloeide van genoegen toen hij hoorde dat de artiest Hermann Feiner net als zij in Rotterdam was neergestreken. In 1918 kreeg Feiner een grote operette prijs in Baden Baden - misschien dat Arthur dat indertijd meegekregen had, als vijftienjarige die zang wilde studeren aan het conservatorium. Hermann Feiner is een beroemdheid, een regisseur, dramaturg met vele librettos, hele operettes en liedjes op zijn naam en Arthurs eerzucht ging nog altijd uit naar alles wat met muziek en theater te maken had.

Hermann Isidor Feiner werd in 1888 geboren in Stanislawow, wat toen Oostenrijk/Hongarije was, en nu bij Oekraïne hoort. Zijn artiestenbestaan begint al op zijn 16e, in 1904. Vele operettes, en liedjes heeft hij geschreven. Ook over de grenzen heen is hij bekend. Na WO1 maakt hij naam (heeft hij een echte hit) met Grandmama, lass Dir die Haar schneiden.

Het benefietconcert voor de vluchtelingen werd een groot succes, Arthur is uit pure liefdadigheid boven zijn gebruikelijke plankenkoorts uitgestegen, en zelfs Gerard is trots op hem. Drie vreedzame jaren wonen Arthur, Erna en Gerard in Rotterdam. Gerard gaat er naar school. 

En dan wordt het 1940. Rotterdam wordt gebombardeerd. ‘Toen, een paar verschrikkelijke aardschokken, puin, kalk, stenen en stof:vooral stof en stilte.Een oude buurvrouw onbeweeglijk op de grond. Scheuren in de muren waardoor je zo naar binnen kon kijken. Overal glas, geen meubelstuk meer op zijn plaats. De telefoonhoorn hengelt uit het schilderij. Mijn hond is weg.’

Het huis is onbewoonbaar geworden. Zonder omkijken vertrekt het gezin (uitgebreid met Ille, Feiner en Fleischmann) naar Ijmuiden. Maar de vluchtwegen zijn afgezet, en naar Engeland vluchten is onmogelijk geworden, en men keert onverrichterzake terug. Elders in Rotterdam vinden ze tijdelijk onderdak, (op de Heemraadssingel). Hun huis aan de Schiekade blijkt slechts gedeeltelijk beschadigd, en kan worden opgeknapt, maar als ze na een verblijf van enkele bange maanden op de Heemraadssingel terugkeren in het herstelde huis, vallen er dezelfde nacht opnieuw bommen op. Deze keer zijn het verdwaalde bommen, van de geallieerden. Weken van gezoek naar een nieuw onderkomen zullen uiteindelijk leiden tot het besluit naar de Veluwe te gaan. De keus valt op Apeldoorn, diep verborgen immers, in de bossen. Korte tijd bivakkeren ze daar aan de Loolaan, daarna vinden ze het huis aan Staringlaan 3: ‘Het dagelijkse leven krijgt een schijn van normaliteit. Mijn vader verdient met muziek en textiel net voldoende om ons grote gezin drijvende te houden. Even proef ik jeugd.’ Gerard wordt in Apeldoorn barmitswa. Maar ondanks de pogingen om ook hier met muziekavonden de moed erin te houden ziet Gerard zijn moeder van nog geen veertig met eigen ogen grijs worden, en zijn vader ‘trekt zich ’s avonds al tegen negen terug in de slaapkamer, moe, niet meer opgewassen tegen de spanningen.’

Dan wordt het oktober. 2 oktober 1942, vandaag precies 80 jaar geleden. 

De zinnen die Gerard aan die dag wijdt zijn in mijn geheugen gebrand: ‘Het was vrij licht buiten. Niet later dan een uur of vijf in de middag, een uur waarop je denkt: Vandaag komen ze niet meer. Maar ze kwamen: een van de Grünen met twee Nederlandse politiemannen. Over het grind hadden we ze horen aanknersen, ze hoefden maar kort te bellen. Er was al iemand aan de deur, mijn moeder geloof ik, want waarom zou je een goede voordeur laten intrappen?’

Ze worden meegenomen - alle zes. Uit Strepen aan de hemel: ‘3 oktober 1942 Westerbork. Dag van ontzetting. Twaalfduizend mannen, vrouwen en kinderen, zittend, liggend, hangend op gebuilde koffers en rugzakken.’ En dan die van verlorenheid hartverscheurende zin: ‘Hoe kwam ik hier, op dit godvergeten punt in tijd en ruimte?’

Wrang genoeg zal het opnieuw onder andere de muziek zijn, ook na hun arrestatie en internering in kamp Westerbork, die Arthur en zijn gezin nog tot januari 1944 min of meer veilig houdt, omdat Obersturmführer Gemmeker in kamp Westerbork zangers, dansers, toneel en komieken tijdelijke Sperres verleent om voorstellingen te maken voor de dinsdagavonden. Daar zat dan de fine fleur van Westerbork, zowel gevangenen als hoge Duitse nazi’s, te genieten van revues die speciaal voor de gelegenheid geschreven waren en uitgevoerd. Zowel Feiner als Fleischmann, vanoudsher bekenden van de grote sterren van het Berlijnse cabaret Max Ehrlich, Camilla Spira en Kurt Gerron, en, zoals ik later ontdekte, zelfs Arthur die volgens Gerard alleen stoelen sjouwde, schrijven, zingen en dansen voor hun leven in tal van revues op de dinsdagavonden, om het publiek te laten vergeten dat ze die ochtend hun geliefden op de trein hebben gezet, die elke dinsdagochtend naar Auschwitz ging. 

Maar de Sperres zijn een leugen, de gratie schijn. Niets stopte de moordmachine. 

Op 18 januari 1944 worden Arthur, Erna, Gerard en Feiner op de trein naar Theresienstadt gezet. En vijf maanden later gaat hun trein nog een stuk verder, naar Auschwitz, tijdens een helse reis van enkele dagen die ze maar ternauwernood weten te doorstaan. Gerard moet loodzwaar slavenwerk doen, het gevaar van bestraffing met dodelijke afloop dreigt bij elk appèl, elke hap eten betekent strijd. In de hel van Auschwitz is Gerard nog bijna twee maanden in de nabijheid van zijn ouders, dan valt het langgevreesde zwaard. Twee dagen na Gerards zestiende verjaardag wordt Erna op transport gezet naar Stutthof, Arthur naar Bergen-Belsen. ‘Ons afscheid is gedeeld verdriet…’ 

Fleischmann die zonder hen is achtergebleven in Westerbork wordt in september 1944 naar Theresienstadt gestuurd, en 3 weken later naar Auschwitz, maar niemand weet of hij daar ooit is aangekomen. Hij is voor altijd vermist, de aangenomen lievelingsoom van Gerard, de man met wie Erna, aldus haar zus Ille, een toekomst zag. Gerards ouders leven vanaf de laatste selectie in juli 1944 nog enkele maanden. Feiner is waarschijnlijk in oktober ’44 vermoord of bezweken. Voor Gerards bewustzijn is een gordijn geschoven dat hem dan nog bijna een jaar moet behoeden voor de kolossale gruwel en pijn die de werkelijkheid biedt – pas op 9 mei 1945 zal hij worden bevrijd, inmiddels uit Gross-Rosen – waar hij voor de bevrijding van Auschwitz heen is gedeporteerd – Auschwitz zelf werd op 27 januari bevrijd.

We zijn geneigd aan grootouders te denken als aan grijze, oud geboren personen, met wat overgeleverde eigenaardigheden. Maar de onze waren nog niet eens vijfendertig toen ze Duitsland ontvluchtten, Erna nog geen veertig toen ze omkwam in Stutthof, Arthur misschien net 43 toen hij stierf in Bergen-Belsen. Ze waren jong en hoewel hun gewoontes en manier van leven ons nu wat bourgeois en ouderwets voorkomen, met de wandelstok, de gepoetste meubels, de taartjes, de muziekavondjes en de operettes, moeten we ze zien in hun eigen tijd, in hun eigen culturele context, en dan zie je wellicht een beetje beter hoe ze waren: energiek, initiatiefrijk, vol argeloze ambitie om te genieten, gezien te worden, en net zo onwetend en onbekend met de toekomst als wij nu. Vechtend, schijnt me toe, tegen de neiging om als struisvogels de kop in het zand te steken, vastberaden iets van het leven te maken en van zichzelf, zowel in Baden-Baden als later, in Rotterdam. Ook in Apeldoorn, waar ze daarna terecht kwamen, na de panische vlucht uit die gebombardeerde stad, begonnen ze gewoon opnieuw, hopend en rekenend op een goede afloop, en op de terugkeer van de vreugdes van hun oude leven.

We staan hier voor de vier mensen die we nooit hebben gekend. We staan hier omdat we ze nooit hebben kunnen leren kennen. Het was nooit de bedoeling dat we hier zouden staan, dat iemand van ons zou overleven, het was de bedoeling van de nazi’s dat alle joden zouden verdwijnen. Dat is het wrangste besef: het was een ongeluk, het wonder dat Gerard het overleefde. Zijn ouders deden dat niet, hun vrienden deden dat niet. En zes miljoen anderen deden dat niet.

Op 9 mei 1945 werd onze vader op 16 jarige leeftijd bevrijd door de Russen, o ironie, meer dood dan levend, en belandde via omzwervingen door Praag en Parijs korte tijd in Beekbergen bij de enige familie die hij nog over had, bij Benno en Jet, en besloot als eenzame 17jarige vervolgens terug naar de plek te gaan waar hun verschrikkelijke reis begonnen was: Apeldoorn. Daar zat hij twee jaar lang op de HBS. In 1946 of 1947 trekt hij nog eenmaal de stoute schoenen aan, en fietst hij terug naar het huis waar we nu staan, de Staringlaan. (p.395) ’Het huis van gele baksteen met de tuin waarin mijn ouders met veel zorg kruisbessen struiken in leven probeerden te houden wil ik terugzien….’ ‘..tot ik op een lenteavond met bonzend hart voor het houten hek van de tuin sta. (…) …Mijn trommelvliezen hebben het geknars van het grind bewaard dat de mannen maakten voordat ze op onze deuren bonkten.’ De vrouw die opendoet schreeuwt naar boven dat ‘die jodenjongen die hier vroeger woonde er is’. De man des huizes brult terug dat ‘de ouders zelf maar moeten komen…’ 

De buren zijn aardiger, maar wanneer de man des huizes verschijnt, herkent Gerard het pak van zijn vader dat hij draagt.

Tot 1952 had Gerard er geen idee van wat er met zijn ouders was gebeurd. Hij had nog steeds de hoop dat ze ergens leefden, zouden terugkomen, gevonden zouden worden. Tijdens een psychologiecollege bij de beroemde helderziende Gerard Croiset werd de medische studenten gevraagd een voorwerp in te leveren waarmee Croiset iets over je zou kunnen vertellen. Gerard legde de zegelring van zijn vader op tafel, zenuwachtig maar zonder veel geloof dat zo’n ring iets teweeg zou brengen. Croiset laat de ring als enige liggen en vraagt hem naderhand bij zich. Hij zag het bombardement van Rotterdam zei hij. Gerard knikte verstomd. Daarna zei Croiset dat hij een brief ziet. Over enkele dagen… En dat klopte. Een week later ontving Gerard een brief van het Rode Kruis waarin stond dat zijn ouders waren omgekomen en waar. Erna in Stutthof, Arthur in Bergen-Belsen. 

Gerard werd ziek in de weken die volgden. Hij realiseert zich dat de studie te zwaar voor hem is. Hij stopt met de medicijnenstudie en gaat sociologie studeren… Ontmoet Anneke, krijgt ons, zijn dochters…

De levens van andere mensen zijn altijd geheime verhalen. Als Arthur en Erna onze levende grootouders waren geweest hadden we ook maar een deel van hen gezien, het bejaarde deel. Maar we hadden ze gekend, we hadden naar de verhalen geluisterd, of misschien alleen naar de anekdotes die ze van hun levens hadden onthouden, we hadden ze proberen te begrijpen, met onze eigen levens als ijkpunt. We hadden de toon van hun stemmen gehoord. En misschien hadden ze ook muziek in ons leven vanzelfsprekend weten te maken. Misschien dat we Gerards lichte afkeer voor de liederen van Schubert en mannenzang in het algemeen waren gaan delen als we Arthur hadden gekend, misschien waren we het gewoon gaan vinden. En mooi. Was het dierbaar geworden omdat we van Arthur hadden gehouden. We hadden grapjes kunnen maken over de dwangneurotische neiging van Arthur om de draperieën van zijn tapijten met zijn vingers te kammen, hadden we gesmuld van de taarten die Erna graag bakte. Ze hadden ons glimpen van hun leven vóór onze komst laten zien die ons een gevoel van continuïteit hadden geschonken, we hadden ons verbonden geweten met een geheel, de wetenschap dat we ergens vandaan kwamen, dat we ertoe deden, dat we iets voortzetten van waarde. Nu moeten we het doen met alles wat we ons voorstellen over hen, en over de mensen die ze onderdak en afleiding boden. We moeten het met de verhalen doen. Ze hebben geen van allen een graf. Vandaag leggen we stenen met hun namen in de grond waar ze hoopten op goedheid, en geloofden in muziek. Hermann Feiner, Hans Fleischmann, Arthur Durlacher en Erna Durlacher-Solomonica. 

We gaan jullie nooit vergeten.

terug naar overzicht
terug naar overzicht

Draai je telefoon
voor de beste beleving